Stel je eens voor
Dat jij het kind bent dat naar zwemles gaat. In jouw zwemtas blijkt de zwembroek van je broer of zus te zitten, die te groot voor je is. Met die zwembroek loop je het zwembad binnen en de kinderen in de klas lachen je allemaal uit. Tot overmaat van ramp lukt de borstcrawl niet en helpt de zwemleraar je met de zwemhaak. Met tranen in je ogen loop je naar de douche en weer wijzen de kinderen uit je klas naar je, vanwege je te grote zwembroek. Op dat moment voel je je zo ellendig en alleen.
Aan deze situatie koppel je negatieve gevoelens en overtuigingen. Deze gevoelens voel je als een verkramping in je lijf en aan deze gevoelens koppel je beperkende gedachten en overtuigingen. Zie het als een kleine jij die voortaan op de achterbank met je meereist. Op het moment dat je weer in de buurt van een zwembad komt zal de kleine jij er alles aandoen om niet naar het zwembad te gaan. De kleine jij wil niet nogmaals de pijn van afwijzing voelen en zet zijn hakken in het zand.
Je kunt je voorstellen dat er meer kleine jij’s op jouw achterbank zitten die bepaalde emoties en gevoelens niet nog een keer willen meemaken. Soms zorgen de kleine jij’s ervoor dat jij geen stappen kunt maken of steeds weer op hetzelfde punt uitkomt waardoor je niet verder kunt.
Door te ontdekken welke beperkende gevoelens en overtuigingen (welke jij’s er bij jouw op de achterbank zitten) jij bij je draagt, leer je zonder angst of afwijzing stappen te zetten.